Soms is de reis belangrijker dan de bestemming
De zoektocht naar meer informatie over mijn vader
Kurt Robert Georg Wurbik
Via Sasja Martel, de directrice van het Joods Hospice Immanuel in Amsterdam waar ik vrijwilliger ben, kreeg ik de naam van Tilly van Coevorden. Sasja had de samenwerking met haar voor het plaatsen van haar vaders dagboek in tekeningen op de Indische Verhalentafel heel erg op prijs gesteld en was zeker dat ze mij verder kon helpen met mijn zoektocht.
Alhoewel ik beide broers van Tilly goed ken had ik haar misschien 1 of 2 keer in het hospice gezien, omdat zij ook een tijd lang in het hospice vrijwilliger was.
Ronald Wurbik, Amsterdam februari 2024
Groep 1 "Kaki" & Groep 13 "Oranje" schouting in Bandoeng
Mijn vader is geboren op 5 april 1922 in Tjimahi. Hij was de zoon van Bernhard Wurbik (geb. 6 mei 1890 in Polen) en Juliana Idelovici (geb. 3 augustus 1897 in Wenen) die op 12 november 1921 met de ss Grotius naar Indië vertrokken.
Aangezien Bernhard, mijn opa, in de eerste wereldoorlog gediend had gaf hij zijn zoon (mijn vader) drie voornamen van gesneuvelde kameraden.
Hij stond erop dat mijn vader zich als vrijwilliger bij het KNIL aansloot.
Opa Bernard en zijn broer Jacob Würbik (toen nog geschreven met een umlaut) richtte in november 1933 bij de notaris de vennootschap onder de firma “Dames en Heeren Stroo- en vilthoeden fabriek gebroeders Würbik” op. Ze waren gevestigd aan de Tablongweg in Bandoeng. Begin 1934 werd de fabriek nog feestelijk geopend en leken veel succes te hebben maar toch werd de firma in 1935 failliet verklaard.
Mijn vader had de Poolse nationaliteit en wij zijn van Joodse afkomst.
Hieronder een beknopte opsomming van mijn stamboom:
Ik heb nooit de mogelijkheid gehad om het levensverhaal en dan met name het kampverleden in de Tweede Wereldoorlog met mijn vader te bespreken. Wel had ik een vermoeden/ gehoord dat mijn vader in 5 kampen had gezeten maar had hier geen verdere informatie over.
Zoals velen die terugkwamen uit de kampen was ook mijn vader heel gesloten over deze zwarte periode. Sasja verteld mij dat Tilly de nodige research had gedaan om details over haar vader te vinden en trok ik de stoute schoenen aan en waagde er een telefoontje aan.
Het eerste gesprek was vrij kort omdat Tilly in de auto op weg naar haar woonplaats in Zwitserland was maar later volgde er nog vele gesprekken.
Na wat intensieve research vond Tilly een aantal interessante informatie waarvan sommige mij wel bekend was:
In een verklaring van G.P. Eyken (Bandoeng 19.12.1945) staat geschreven dat mijn vader met behoud van zijn Poolse nationaliteit, in mei 1941 aan de desbetreffende autoriteiten heeft verzocht om te worden ingelijfd als vrijwilliger bij het KNIL welk verzoek in augustus 1941 is ingewilligd.
Hij maakte deel uit van de laatste artillerie C.O.R.O (Corps Opleiding Reserve Officieren). De opleiding stond onder leiding van de kapiteins der artillerie Eyken en Beck en was gevestigd in het Depot Bergartillerie te Tjimahi.
Na de officiële oorlogsverklaring aan het Japanse Keizerrijk op 8 december 1941 werd besloten de bovengenoemde opleiding te beëindigen en de deelnemers naar een troepenonderdeel over te plaatsen.
Medio december 1941 vertrok de wachtmeester Wurbik per auto naar Soerabaja en werd de reis langs de noordkust van Java gemaakt. Er vond een overnachting in de ambtswoning van de assistent-resident 1e klasse, dhr. L.A. de Graaf plaats die de vader was van de meereizende E. de Graaff die toen ook wachtmeester was in hetzelfde regiment. De volgende dag reisde men door naar Soerabaja waar zij in het artillerie kampement werden ondergebracht.
Begin januari 1942 werden beide wachtmeesters (Wurbik en de Graaff) geplaatst op de luchtdoelbatterij Kali Dawir onder commandant 1e lt. der art. TH.M Koene.
In de laatste week van februari 1942 werden Wurbik en de Graaff voor liaisondiensten ingedeeld bij het restant van een brits a.a regiment dat stelling genomen had op het raceterrein Sawahan te Soerabaja. Wurbik en de Graaff zijn toen met allen die niet wensten te capituleren op de mijnenlegger H.M.’s Krakatau naar Madoera gevaren.
Op het eiland Madoera is het spoor zoek niemand weet wat er met mijn vader is gebeurd en besluit mijn opa Bernhard Wurbik een advertentie te plaatsen in de krant op 21.03.1942 om meer informatie over zijn zoon te krijgen.
Het is zeer aannemelijk dat mijn vader dan al heel snel (rond de tijd van de advertentie) wordt overgebracht naar Kamp Baros 6 in Tjimahi. Dit omdat Tilly heeft kunnen achterhalen dat dit kamp bestond tussen begin maart 1942 en juli 1942 en er ook informatie beschikbaar is dat de KNIL troepen die zich op Madoera bevinden overgebracht werden naar Soerabaja. Zijn kamp nummer is 8504 en dit is een zeer laag nummer en sluit aan op Tilly’s vermoedens maar later zullen andere details aan het licht komen die deze theorie weer tenietdoen.
Baros 6 wordt ook het kale koppen kamp genoemd. Het verhaal gaat dat opa Bernhard mijn vader weet vrij te kopen van de Jappen maar waar mijn vader dan verblijft is niet duidelijk en blijft een onbeantwoorde vraag.
De informatie die wel gevonden is, is dat op 16.06.1942 krijgsgevangenen uit Baros 6 worden overgeplaatst naar het 15e bataljon in Bandoeng. Een kanttekening is hierbij dat het om Engelsen en Australiërs zou gaan. Mijn vader heeft de Poolse Nationaliteit dus of hij hierbij was hebben we nog niet bevestigd kunnen krijgen.
Een brief van Het KNIL afdeling I in Batavia geeft op 18 september 1947 een verklaring af dat “Kurt Robert Georg Wurbik geboren op 5 april 1922 niet dienstplichtig is op grond van de dienstplichtbesluit voor Nederlands-Indië in verband met het feit dat betrokkenen Nederlands onderdaan maar niet-Nederlander is”. Mijn vader is dus niet verplicht om mee te vechten bij de politionele acties.
Hier stopte het spoor en de vraag die het meest brandde was in welke andere kampen mijn vader had gezeten tijden de Japanse bezetting, een vraag die dreigde onbeantwoord te blijven.
Baros 6
Bron: Traces of War.nl
Na een gezellige ontmoeting met Tilly bij mij thuis in Amsterdam en na het tonen van een koffer vol documenten en herinneringen aan mijn vader besloot Tilly het NIOD in Amsterdam aan te schrijven. Ze kreeg in haar hoedanigheid als researcher voor de Indische Verhalentafel toegang tot de documenten die in het “niet publieke” deel van het NIOD voor inzage beschikbaar zijn.
De toezegging kwam er voor ons beiden en in oktober 2023 gingen Tilly en ik samen op ontdekkingsreis in het NIOD.
Tilly was al een paar keer voor research in het NIOD geweest maar had nog nooit meegemaakt dat er zo ontzettend veel dossier stukken op tafel werden gelegd om uit te kiezen. We namen beiden het eerste deel in ontvangst en bladerde door honderden documenten die op zich wel interessant waren maar niet mijn vraag beantwoordde. Er waren veel brieven bij die mijn vader had gestuurd naar verschillende instanties.
Na een aantal uren door de enorme hoeveel te hebben gespit kwam er best wel interessante informatie naar voren zoals:
Op 20 mei 1941 deed mijn vader een arbiters examen aan de hogereburgerschool in Bandoeng. Economie studeren in Duitsland kon niet als Jood zijnde en in Nederland ook al niet omdat Nederland al vanaf 1940 bezet was door de Duitsers.
Tijdens de Japanse bezetting in Nederlands-Indië (vanaf 1942) werden de Duitse en Oostenrijkse Joden pas geïnterneerd toen de Duitse Consul General, dhr. Stahmer, samen met de Oorlogspremier Tojo uit Kobe naar Java waren gekomen. Alle Joden die vrij waren, dit betrof Joden die geen Nederlandse identiteit hadden want alle Nederlanders waren toen al geïnterneerd, moesten zich melden en de vraag “hoeveel procent Joods ben je” beantwoorden.
Het onderwerp van mijn zoektocht en het antwoord op mijn vraag werd ineens voor de neus van Tilly met het omslaan van de zoveelste pagina in het dikke pak dossiers bij het NIOD eindelijk beantwoord:
Op 31 augustus 1943 vond er een razzia plaats en mijn vader werd opgesloten in de Werfstraat gevangenis waarna hij in de kampen in onder andere Bandung, Tjimahi belandde om uiteindelijk in Baros 6 te eindigen. Dit is nadat hij uit Madoera, waar hij ook geïnterneerd is geweest was overgebracht naar Soerabaja en dat zijn de 5 kampen waar ik naar op zoek was.
In Baros 6 zaten de zogenaamde prominenten, hoge ambtenaren, joden en academici. Elke man mocht 1 kind meenemen. Het eten in het kamp bestond uit 120 gram brood voor ontbijt een halve beker brei voor lunch en rijst en aardappel voor diner.
Een week na het bezoek aan het NIOD reisde ik naar Indonesië waar ik een aantal, nog bestaande plaatsen bezocht en kon ik het verleden van mijn vader een rustplaats geven.
Misschien zijn de vragen die een kind niet meer beantwoord kan krijgen door zijn vader niet zo belangrijk voor de lezer maar weet dat in sommige gevallen de reis veel belangrijker is dan de bestemming.
De reis is de vriendschap die ik opgebouwd heb met Tilly en de verbinding die ik daardoor gemaakt heb voor het leven.
COPYRIGHT
Deze website is het geestelijk eigendom van
de Stichting Nederlands-Indië.
De inhoud van deze website mag niet gereproduceerd of gekopieerd worden, zonder de schriftelijke toestemming van de Stichting Nederlands-Indië.
Copyright © All rights reserved Stichting Nederlands-Indië
&
De Indische Verhalentafel