Arie Mosies vertelt zijn verhaal
Op 21 december 1941 werd ik in het toenmalig Nederlands-Indië,nu Indonesië, geboren. Om precies te zijn in het stadje Tandjung Enim op het eiland Sumatra.
Mijn geboorte en de daarop volgende periode kenmerkte zich door grote chaos. Immers, enkele weken eerder, op 8 december 1941, verklaarde Nederland de oorlog aan Japan.
Mijn vader werd hierdoor gemobiliseerd en diende in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en kon daardoor niet aanwezig zijn bij mijn geboorte en werd ik na mijn geboorte niet aangegeven bij de Burgelijkestand. Dit zorgde op mijn latere leeftijd voor wat problemen, maar daarover later.
Doordat het Japans Keizerlijk Leger Sumatra was binnengevallen, waren velen op de vlucht geslagen. Mijn moeder kreeg het bericht dat mijn vader op een bepaalde plaats op Sumatra was gestationeerd. Zij ging met mij op de arm naar deze locatie op zoek naar haar man om zijn eersteling aan hem te tonen.
Helaas, toen wij daar aankwamen hoorde mijn moeder dat mijn vader was overgeplaatst naar het toenmalig Batavia (Jakarta).
Omdat het Japanse leger steeds dichterbij kwam, besloot zij naar Batavia te gaan op zoek naar haar man. Hiervoor moest de oversteek gemaakt worden, omdat Batavia op het eiland Java gelegen was. Mijn moeder nam de trein naar de kustplaats Tandjung Karang om per boot de oversteek naar Java te maken. Het bleek dat we in de laatste trein naar Tandjung Karang zaten. Mijn moeder zag na de passage van elke brug dat deze werd vernield om de doortocht van het Japanse Leger te stagneren. Ook de veerboot waar we ons bevonden en die de oversteek naar Java maakte werd bij aankomst onklaar gemaakt. In Batavia aangekomen bleek dat mijn vader wederom was overgeplaatst, nu naar Bandung. Dus vertrokken wij naar Bandung.
Moeder Annie met haar pas geboren zoon Arie
Voor mijn moeder moeten deze omzwervingen een helse tocht geweest zijn, want tijdens deze ‘vlucht’ kreeg zij problemen met haar borsten en kon zij mij daardoor niet voeden. Hoe zij mij toch in leven wist te houden, is voor mij steeds een vraagteken. Nu heb ik spijt dat ik dit haar, toen zij nog leefde, niet gevraagd had. Ik had het graag willen weten, maar nu is het te laat.
Ook in Bandung hebben wij mijn vader niet ontmoet. Doordat op 9 maart de capitulatie van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) was getekend in Kalidjati bij Bandug, werd mijn vader als krijgsgevangene op transport gezet naar Birma om daar aan de beruchte spoorlijn te werken. Op dat moment wist mijn moeder het niet. Wel vertelde ze later dat Bandung op het moment dat we daar waren hevig gebombardeerd werd door de Japanners. Dit deden zij om druk te zetten en zodoende een capitulatie snel te bewerkstelligen.
Dit bezoek aan Bandung kreeg voor mijn moeder een negatieve lading. Op het moment dat wij zo dicht bij mijn vader waren, was de capitulatie een feit. Hij werd dus krijgsgevangen genomen en mochten wij niet dicht bij de gevangenen komen. Wij werden, zoals ik van mijn moeder heb gehoord, in een kerk gedreven en kon mijn moeder alleen de afmars van de gevangenen horen.
Elke keer als ze dit aan mensen vertelde kon zij haar tranen niet onderdrukken. Dit was voor haar heel emotioneel om de dreun van de schoenen te horen, maar verder niets kon zien.
Wij bleven in Bandung dus met lege handen achter en wetende dat de capitulatie een feit was, besloot mijn moeder naar Jogjakarta op Midden Java af te reizen om ons aan te sluiten bij haar moeder, mijn oma Heinemann. Daar aangekomen bleek dat mijn oma met enkele kinderen van haar in een kamp zat dat door Japanners werd beheerd. Haar man, mijn opa Heinemann, was eerder door de Japanners gevangengenomen. Hij werkte als stationschef bij de spoorwegen en de Japanners verdachten hem van sabotage.
Arie met jongere broer Rudy in Tandjung Enim op het eiland
Sumatra
Oma en Opa Mosies met hun 8 kinderen
Overlevenden uit dezelfde gevangenis wisten veel later te vertellen dat mijn opa overleden was. Hij werd doodgemarteld omdat hij de sabotage aanklacht bleef ontkennen. Het is duidelijk dat al de ontberingen die wij in het kamp hebben ondergaan, ik het niet bewust heb meegemaakt. Gelukkig hebben wij de Japanse bezetting overleefd.
In augustus 1945 capituleerde Japan en de Japanse bezetting van Nederlands-Indië liep ten einde. Echter geen hoerastemming, want in dezelfde maand riep Indonesië de onafhankelijkheid uit. Een gewelddadige periode brak aan en een bizarre situatie volgde: de eerdere agressor (Japan) moest ons nu beschermen voor acties van merendeel jonge gewelddadige en fanatieke vrijheidsstrijders (Pemoeda’s). Zij wilden een einde aan de Nederlandse koloniale overheersing maken. Een gewelddadige ‘Bersiap’-periode brak aan.
Mijn moeder wilde met mij toch het kamp uit om naar de stad Garut te gaan. In Garut woonden de ouders van mijn vader. Mijn oma Mosies van vaders kant was een volbloed Indonesische en mijn opa Mosies was een volbloed Nederlandse. Mijn opa had in Garut een stuk land waar hij citrusvruchten verbouwde, en deze ook verhandelde. Hij had op zijn landerij ook een woning waar hij en zijn gezin verbleef.
Mijn opa was voor de start van de Tweede Wereld Oorlog reeds gestorven. Mijn oma bleef met nog twee van haar kinderen in Garut wonen. Ik was ondertussen bijna vier jaar oud en mijn moeder wilde haar schoonmoeder met onze komst verassen. Ik was immers, haar eerste kleinkind. Op het punt van vertrek werd mijn moeder getroffen door een vreselijke ziekte: desenterie en moest de reis worden afgezegd. Als we de reis toch hadden gemaakt, heb ik dit boek niet kunnen schrijven. Hoe dan zo? Nou, mijn oma werd samen met nog twee kinderen van haar door de opstandige Indonesiërs vermoord omdat zij met een Hollander was getrouwd. De ziekte die mijn moeder moest ondergaan, was dus voor haar en voor mij een redding geweest.
De oorlog was voorbij en dus vroeg mijn moeder zich af of mijn vader ongeschonden uit het krijgsgevangenschap was gekomen en waar hij zich bevond. Dus, begon zij een zoektocht die, naar later bleek, zo’n twee jaar in beslag nam.
Voor deze zoektocht moest zij in Batavia zijn en vertrokken we naar deze hoofdstad. Omdat wij geen huis hadden, hebben wij samen in een kamp onderdak gevonden. In Batavia aangekomen, ging mijn moeder elke dag naar het Rode Kruis. Hier werd een lijst bijgehouden van degenen die de oorlog hadden overleefd en eventueel werd ook vermeld waar in Indonesië zij zich bevonden.
Ondertussen was mijn oma in Jogjakarta ook op zoek gegaan naar haar man, mijn opa Heinemann. Bijna elke dag stond ze daar op het station om te zien of er een trein aankwam met mijn opa aan boord. Toen zij te horen kreeg dat hij was overleden, was haar zoektocht ten einde. De zoektocht van mijn moeder heeft dus zo’n twee jaar geduurd. Op een dag zag zij zijn naam staan en zijn verblijfplaats. Het bleek dat hij nog steeds bij de KNIL ( Koninklijk Nederlands-Indisch Leger) zat en in Palembang op Sumatra in een zogenaamd kampement, een soortement van compound, woonde.
Na de capitulatie van Japan werden mijn vader met nog andere krijgsgevangenen terug naar Indonesië gebracht. De meeste van hen waren getraumatiseerd. Terug in Indonesië werden zij bewapend en moesten ze op zuiveringsacties.
Een gewelddadige periode brak aan, waarbij het legeronderdeel waar mijn vader deel uit maakte flink tekeer is gegaan tegen de Inlandse bevolking. Er werd hard opgetreden. Mijn vader heeft na terugkeer in Indonesië op Bali en Lombok politionele acties moeten uitvoeren. Daarna is hij op Palembang, Sumatra, neergestreken en moest hier ook de boel gezuiverd worden.
Mijn moeder Annie en ik (Arie)
Enkele dagen na aankomst in Nederland
v.l.n.r: Richard, Annemarie, Susan, Rudy en Arie
achteraan onze moeder Annie
Ondertussen had mijn moeder haar man weten te vinden en sloten zij zich in de armen. Voor mij brak echter er een vreemde periode aan. Ik was ondertussen zes jaar oud, mijn vader en ik zagen elkaar voor het eerst en ik maakte kennis met het fenomeen vader. Vreemd vond ik dat, want wat was een vader? Als baby kwam ik in een vrouwenkamp en tot het moment dat ik mijn vader zag kende ik het fenomeen vader niet.
Voor mij kwam er een vreemde man in ons huis en soms vertelde hij mij wat ik moest doen. Tijdens de eerste maanden heb ik geen woord met mijn vader uitgewisseld.
Het leven in dit kampement vond ik toch wel leuk. Ik had een eigen kamer en de ruimte om te spelen. Ik weet nog goed dat ik bijna elke morgen aan de poort stond als de mannen, die weer op actie gingen uit te wuiven.
Alle voertuigen wat de mannen nodig hadden om weer een gedeelte van het land te zuiveren passeerde de poort. Dat vond ik prachtig.
Minder prachtig was het voor de vrouwen. Voor hen de vraag, komt mijn man vandaag nog levend terug uit de strijd. Binnen dit kampement woonden ook nog drie broers van mijn vader. Op een goede dag zou er nog een laatste actie plaatsvinden en uitgerekend bij deze laatste actie werd mijn oom Frits, broer van mijn vader, gedood.
In december 1949 vond de overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië plaats. 350 jaar heeft Nederland deze kolonie in handen gehad. De KNIL werd ontbonden en samen met mijn ouders vertrokken we naar mijn geboorteplaats Tandjung Enim, een stad dat draaide op het winnen van steenkool.
December 1954 vertrokken we met de boot vanuit de haven van Batavia met als eindpunt Rotterdam. Mijn ouders waren beiden al eens in Nederland geweest. Mijn vader om in Wageningen te studeren en mijn moeder was eerder in Nederland geweest om vakantie te vieren. Omdat mijn opa Heinemann bij de Staatsspoorwegen werkte mocht hij om de zoveel jaren met vakantie naar Nederland.
In Indonesië had ik gedacht dat het in Nederland altijd wit was door de sneeuw. Met de boot voerden we langs de Zeeuwse eilanden en wat zag ik? Het was wit van de sneeuw. Dus dacht ik: “zie je nou wel, altijd geweten”. Na het ontschepen in Rotterdam kregen we alvast wat warme kleding. Daar hoorden we dat mijn oma Heinemann, die in Rotterdam woonde, ernstig ziek was en zij mij graag wilde zien.
Samen met mijn jongste zusje Susan, reden we in de auto van mijn tante Nel, een zuster van mijn vader en al eerder in Nederland neergestreken, omdat haar man, oom Wil, bij defensie werkte, naar Overschie nabij Rotterdam. De rest van de familie ging met de bus naar een pension aan de Baronielaan in Breda.
Bij aankomst bij het ziekbed van mijn oma stond voor mij al een fiets klaar. Ik bleef haar oogappel, omdat zij mij tijdens de Japanse bezetting zo’n vier jaar in het kamp heeft meegemaakt. De volgende dag kregen we het bericht dat ze was overleden. Het was voor mij toen duidelijk: ze heeft op mij gewacht voordat zij haar ogen voorgoed sloot.
Op 24.12.1954 vertrokken wij met de Sibajak uit Tandjok Priok de haven van Batavia en arriveerde op 18.01.1955 in Rotterdam
Alle kinderen
Voorste rij v.l.n.r: Rudy, Martin, Roy, Ronald en Arie
daarachter v.l.n.r: Susan en Annermarie
achteraan: Richard
Begin in Nederland
Gelukkig had mijn vader in Breda direct werk. Hij deed de boekhouding in een karosserie bedrijf. Heel ons gezin mocht van de overheid kleding uitzoeken in een bepaalde winkel in Breda. De kosten hiervan en de kosten voor het verblijf in het pension werden voorgeschoten door de overheid. Het was eigenlijk een renteloze lening. Dus, moest het terugbetaald worden. Twee jaar verbleven we in een pension en van het geld dat mijn vader verdiende moest hij in die periode 60% afstaan aan de overheid als voorschot op de lening.
Ik werd in januari aangemeld op de lagere school. Bij vertrek uit Indonesië zat ik in de zesde klas en dit werd voorgezet in Breda. Echter, ik moest deze klas opnieuw doorlopen, omdat het niet aansloot met de Nederlandse zesde klas en ik bijna twee maanden niet naar school was geweest.
Na ongeveer twee jaar in het pension te hebben gezeten, kregen mijn ouders een woning aangeboden. Deze werd door mijn vader afgewezen, omdat hij het te klein vond voor acht personen, want ons gezin mocht ondertussen een vierde mannelijke Mosies begroeten. Daarna kwam men met een andere woning, een flat, op de proppen. Deze kreeg de goedkeuring van mijn ouders.
Deze woning had drie slaapkamers en de eetkamer werd omgetoverd tot de slaapkamer voor mijn ouders. De drie andere slaapkamers werden verdeeld in één voor mijn twee zusjes Annemarie en Susan, één slaapkamer voor mijn broertjes, Ruud, Richard en Martin en de derde slaapkamer was voor mij.
Het voorschot dat nog openstond werd groter, omdat onze nieuwe woning nog gemeubileerd moest worden. Het betekende ook dat de aankleding van de woning miniem was. Mijn ouders hadden het in die tijd niet breed. Mijn vader was alleenverdiener met een groot gezin en het voorschot dat nog openstond moest er maandelijks terugbetaald worden. Zakgeld voor hun kinderen konden mijn ouders niet veroorloven. Ik heb het niet als een gemis ervaren. De andere kinderen in ons gezin waren te klein om dit te beseffen.
Ik was dertien jaar toen we naar Nederland kwamen. Niet lang nadat we in Breda arriveerden, kwam ik een jongen tegen die mijn aandacht voor het vrouwelijk schoon aanwakkerde. Deze jongen ging bijna elke dag naar de Heilig Hart kerk, een katholieke kerk aan de Baronielaan. Waarom? “Voor de meisjes” vertelde hij mij.
Benieuwd nam ik zijn frequentie met betrekking tot het kerkbezoek over en vond ook dat er leuke meisjes daar aanwezig waren. Mijn kerkbezoek viel mijn moeder op. Van haar moest ik in Indonesië elke zondag naar de kerk. Dat vond ik toen niet zo leuk, dus fietste ik zo’n uurtje door de straten van Bandung en tegen de tijd dat de mis afgelopen was, kwam ik weer thuis.
Er was wel een keer dat zij mij daarover aansprak. Wat was er gebeurd? Door de geboorte van mijn zusje Susan lag zij in het ziekenhuis en vanaf haar ziekenhuisbed kon zij door het raam het kerkplein overzien. Toen ik in de middag op ziekenbezoek bij haar kwam kreeg ik de volle laag omdat zij mij niet de kerk zag ingaan.
Qua geloofsovertuiging waren mijn ouders anders dan binnen de meeste andere huishoudens. Mijn vader was protestant en mijn moeder katholiek. Om goedkeuring voor hun huwelijk te krijgen moesten zij tegenover vooral mijn oma Heinemann beloven dat de kinderen uit dit huwelijk het katholiek geloof zouden krijgen.
Arie Mosies, oktober 2021
Heilig Hart Kerk aan de
Baronielaan in Breda
COPYRIGHT
Deze website is het geestelijk eigendom van
de Stichting Nederlands-Indië.
De inhoud van deze website mag niet gereproduceerd of gekopieerd worden, zonder de schriftelijke toestemming van de Stichting Nederlands-Indië.
Copyright © All rights reserved Stichting Nederlands-Indië
&
De Indische Verhalentafel