INHOUD

 

    Mijn eerste levensjaren te Semarang en Makassar;

 

    Met Europees verlof naar Holland, 1930; en terug in Indië;

 

    Periode Rotterdam 1932 t/m 1935;

 

    Weer terug in de "Gordel van Smaragd", Jan 1936;

 

    Batavia en Buitenzorg (Bogor) 1938 t/m 1941 en de mobilisatie;

 

    2e-wereldoorlog in Indië, 8 dec.'41 tot 8 mrt.'42;

 

    Krijgsgevangenschap, 8 mrt.'42 tot 15 aug.'45;

 

    Periode Singapore, okt.'42 tot jan.'43;


    Periode Birma, jan.'43 tot mrt.'44;

 

    Periode Thailand (Siam) tot aug.'45;

 

    Bommen op Non Pladuk, 7 dec.'44;

 

    Houthakkerskamp Kuie;

 

    Kamp Chung Kay;

 

    Het kamp te Retburi;

 

    Einde 2e-wereldoorlog, 15 aug.'45;

 

   Periode Bangkok, okt.'45 tot febr.'46;

 

    De "Bersiap" in Indië;

 

    Soembawa en Bali, jan. tot aug.'46;

 

    Batavia 19 aug.'46 tot 1 aug.'48;

 

    Weer terug op school;

 

    Batavia weer gezellig

 

    Maandag, 20 juli 1947 1e Politionele Actie.

 

    Belevenissen in Batavia en getrouwd, 1948;

    Buitengewesten, aug.1948 - jun.1950

 

    2e Politionele Aktie en overplaatsing naar Pakan Baru, 1949;

    Plaatselijk Genie-Chef Bangka/Billiton

 

    Repatriëring via Batavia naar Holland.

 

    Nabeschouwing tot slot


TEN    GELEIDE

   

Bij ieder mens op leeftijd leeft het verlangen om zijn naaste omgeving deelgenoot te willen maken van zijn herinneringen uit het verleden.

Tijd en omstandigheden ontbraken vaak om dat zo duidelijk en uitvoerig mogelijk te doen. De verhalen beperkten zich dan tot losse anekdotes waar kop nog staart aan terug te vinden zijn.

Mijn dochter Marcella kwam toen op het idee en kreeg mij zover dat ik deze herinneringen eens op schrift moest gaan stellen en zo mogelijk in chronologische volgorde.

Welnu, dat doe ik dan bij deze; voorlopig over de periode die ik voornamelijk doorbracht in het voormalige Nederlands-Indië, thans  Indonesië. Eerst als kind, dan als jongeling en tenslotte als soldaat tijdens de 2e-wereldoorlog bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger, het KNIL.

Ik ben geen schrijver. Beschouw dit dan maar als een rapportage, een verslag over een bewogen tijd. Ervaringen van een willekeurige individu, geboren in een land dat de zijne niet was, maar waar hij opgroeide tussen twee heel verschillende culturen.

Ik hoop dat mijn kinderen en misschien ook mijn kleinkinderen, dit geschrift naar waarde weten te schatten en willen zien als een klein stukje geschiedenis.

Mijn zoon Tom heeft mij geholpen bij de grafische realisatie.

                                                                                    Amersfoort, 1 januari 1999.

                                                                                               A.F.E. Korver

                                                                                    Ex-soldaat/adj. 0.0. KNIL,

                                                                       Majoor van Fortificatiën b.d. KL.

Mijn eerste levensjaren te Semarang en Makassar

 

Geboren te Semarang, 5 september 1922. Mijn ouders en kinderen waren net terug van Europees verlof, doorgebracht in Nederland, hoofdzakelijk gewoond hebbende in Den Helder, waar ook de zuster van mijn vader woonde.  Ik kreeg de namen Arie Franciscus Eberhard.

Mijn vader, geboren 27 september 1868 te Barsingerhorn (N.Holland) was voor de eeuwwisseling reeds naar Oost-Indie vertrokken, als koloniaal. Na zijn pensionering als adjudant o.o. bij de cavalerie KNIL, trad hij op 45-jarige leeftijd in dienst van de politie. Na verschillende ondergeschikte functies en later als leraar op de politieschool te Batavia en Buitenzorg, werd hij na zijn verlofperiode, commissaris en chef van een district te Semarang.  Van deze tijd kan ik me zeer weinig herinneren.

In 1925 verhuisden wij naar Makassar, hoofdstad van het eiland Celebes (thans Sulawesie). Hij werd er korpschef van de stad en nabijgelegen gebieden. Daar hebben wij een onvergetelijke tijd doorgebracht, o.a. vanwege de vele privileges die hij er als hoogste politiebaas genoot.

Wij kwamen er te wonen in een niet al te grote woning aan de Heerenweg, eigenaar van een Chinees dacht ik. Een gezellig huis, twee onder een kap.

 In Indië en waarschijnlijk ook in andere gebieden in de tropen, kende men het systeem van de zogenaamde “Vendutie”, te vergelijken met een openbare veiling van inboedel en huisraad. Telkens wanneer men werd overgeplaatst en moest verhuizen naar een ander gebied in de archipel, hetgeen bij ambtenaren en militairen maar al te vaak voorkwam, werd praktisch nooit de inboedel meegenomen. Men hechtte er niet zo’n waarde aan zoals in het Westen. Er werd dan een "Vendumeester" ingeschakeld om de spullen bij opbod bij je thuis te verkopen.

Behoorde je bij de VIP of je lag om andere redenen goed bij de plaatselijke gemeenschap, dan werd er door vrienden en relaties hoog geboden en kwam je er financieel goed van af. Datgene dat onverkoopbaar bleek, werd dan door de Venduhouder overgenomen tegen vraagprijs. Hij sloeg het dan op in zijn magazijnen waar nieuwkomers hun keuze konden doen voor de eerste inrichting. Zo geschiedde ook bij vertrek naar Makassar.

 Ook in Makassar hebben wij het hoognodige via de Venduhouder aangeschaft. Behalve mijn oudste broer Frans (toen heette hij nog Troel!) die op Java was achtergebleven voor zijn studie aan de kweekschool, was het gezin Korver compleet. We werden over de beschikbare slaapkamers ingedeeld. Zie plattegrond hierna.

Louis ging naar de MULO, Aaf later ook, maar eerst samen met Dee naar de lagere school. Jan was de ‘bon vivant’ van de familie. Had nog niet eens de lagere school afgemaakt. Heeft allerlei baantjes gehad, gewerkt in een drukkerij, op een scheepswerf en later in de asfaltmijnen op het eiland Boeton, ten Zuiden van Makassar. Zijn overige tijd bracht hij zoet met teke­nen en schilderen.

Zoals gezegd, we hadden in Makassar een pracht leven. Onze familie was praktisch overal lid van en tot vele evenementen hadden wij vrij toegang. Vrijkaarten voor bioscoop, kermis, circus en tentoonstellingen die af en toe in de stad neerstreken. Iedere zondag was er gelegenheid om met een barkas (sleepboot) naar Poeloe Mareau te varen, een eilandje vlak voor de kust, om er te zwemmen en anderszins ons te vermaken. Het had een mooi wit strand, een paar houten gebouwtjes en een pier met aan het einde een duiktoren. 

                                                    
Door de oudere jeugd werd er druk gebruik van gemaakt en soms mocht ik met mijn ouders er ook heen. Niet te vergeten de heerlijke Indische hapjes die in een picknickmand werden meegenomen.

Verder had mijn vader even ten Zuiden van de stad een stukje strand ont­dekt, tussen de kokospalmen, nabij de dessa Barombong. Samen met de Duitser Bayer, een slager en tevens importeur van Duits exportbier, had hij er een bamboe huisje laten bouwen met de nodige kleedkamertjes. Wij gingen ook daar vaak met kennissen en vrienden heen om van het strandleven en de mooie omge­ving te genieten. Drank en eterij hoorde er natuurlijk ook bij.

Al spoedig kregen ook andere families er de lucht van, en de heer Bayer deed er goede zaken. Veel later hoorde ik dat het badplaatsje was uitgegroeid tot een miniatuur-Zandvoort in Indische stijl.

Het gezin waar ik opgroeide

Ik bereikte in Makassar een leeftijd dat ik voor het eerst naar school ging. Bij de nonnetjes op de Fröbel- en later op de lagere school tot de 2e klas. Een latere collega Benny Baretty zat daar ook op en woonde tegenover ons.

Over deze figuur moet ik even nader ingaan. Zeer frappant is dat ik B.B. herhaalde malen heb ontmoet in mijn leven. Toen ik later in Batavia in het 1e studiejaar op de technische school (KWS) afdeling bouwkunde kwam, trof ik hem als mijn klasgenoot. Ik bleef dat 1e jaar zitten en hij ging over.
Tijdens de mobilisatie eind 1941 kwamen wij in dezelfde Compagnie terecht, maar werd daarna elders ingedeeld en verloren wij elkaar uit het oog. Na de oorlog in 1950 kwam ik hem nogmaals tegen op de Genieschool in de Dumoulin-kazerne te Soesterberg en weer in dezelfde compagnie. Samen met Tom Maas werden wij gedrieën toegelaten tot een opleiding aan de HTS-waterbouwkundeteUtrecht.Wij werden ingekwartierd op eenzelfde adres en maakten gezamenlijk ons dagelijks huiswerk. Wij slaagden voor het eindexamen en werden officier bij de Dienst der Genie. In 1962 werd ik uitgezonden naar Nieuw-guinea en wie nog meer? Hij!  Weliswaar kwamen wij er op verschillende standplaatsen terecht. Samen repatrieerden wij weer naar Nederland en werden uiteindelijk gelijktijdig gepensioneerd. Wonderbaarlijk en toch blijken wij niet onder hetzelfde sterrenbeeld te zijn geboren.

 Mijn vader had in die tijd een royaal inkomen. Hij heeft mij wel eens ver­teld dat zijn salaris ongeveer f 800,- bedroeg, waarboven nog een militair pensioen van ruim f 100,-. (Een commissaris van Politie in Nederland had een inkomen van nog geen f 500,-). Nu was het levensonderhoud niet helemaal met elkaar te vergelijken. De importartikelen, zoals de nodige conserven enz., waren aan de dure kant en welhaast alle luxe dingen moesten worden ingevoerd.

Verder had hij de beschikking over een dienstauto, die ook voor privé werd gebruikt, zogenaamd om er mee op inspectie te gaan in de stad als zowel in de (verre) omtrek. Enige malen per week maakten wij 's-avonds, met degenen die mee wilden, een tourtje of op een zondag een dagje naar Barombong (strand), Bantimoeroeng (watervallen in de bergen) of Tonassa (zwembad op het platteland).

De Soos, waar wij ook lid van waren, betekende voor ons altijd feest, zoals Sinterklaas, Kerst e.d. en voor de ouderen de dansavonden en Carnaval. Sinterklaas heeft eens een beste indruk bij me achtergelaten. In een van de jutezakken van een zwarte piet zat een echt (inlands) jongetje die ze ervoor hadden ingehuurd en een van zijn beentjes hadden zij er door een gat er uit laten steken.

Een dependance van de soos was het "platje". Een dansvloer onder de blote hemel met een soort kiosk waar koele dranken verkrijgbaar waren. Het geheel pal aan zee gesitueerd naast de pier en aanlegsteiger. Er was ook een speel­tuin met wip en schommels. De tijden dat men er heen ging was tegen de avond, dan begon het koel te worden, zo rond 5 uur.

In makkelijke zitjes kon je er genieten van een uitzicht op zee en van de ondergaande zon. Zo af en toe lagen er schepen op de rede, ook vaak oorlogsschepen van andere landen.

Oud en Nieuw was ook iets geweldigs, waar ieder jaar reikhalzend naar werd uitgekeken.

Daags tevoren reeds kregen wij van de verschillende vaste en meest Chinese leveranciers thuis vuurwerk aangeboden, ook alle soorten drank en lekkernijen. Het was vooral in de buitengewesten buiten Java de gewoonte waaraan niet viel te ontkomen.

In Makassar kon men praktisch niets nieuws kopen. Alles werd gemaakt, je hoefde slechts te zeggen hoe je het hebben wilde. Kleding, meubilair, schoenen en zelfs juwelen, alles. Ze kwamen ook bij je thuis om de maat te nemen en te overleggen. Nog enkele namen van die leveranciers en zakenrelaties kan ik me nog her­inneren, t.w.:

-Toko Sie Nam en Toko H.T.L., voor de kruidenierswaren en conserven;

-An Tjing Lauw, voor de bami en nasi goreng;

-Bayer, voor het bier en andere alcoholica;

-Yamada, onze Japanse kapper;

-Ramp, de vendu-houder voor meubilair;

-Hadji Borah, een Arabier de goudsmid/juwelier; en

-Steeneboom, (maisson L-etée) voor de damesmode.

Van de schoen- en kleermaker ben ik de namen vergeten, ook die van de satéboer langs de deur en de Hollandse pianostemmer.

Mijn vader kende ook ambtshalve een rijke Chinees, iemand van aanzien, die de titel droeg van "Majoor der Chinezen", een persoon die de Chinese ge­meenschap in zo'n plaats tegenover het Nederlandse bestuur vertegenwoordigde. Van die kregen wij ieder jaar de grootste kist vuurwerk thuisbezorgd, gedra­gen door twee stevige koelies aan een bamboe draagstok. Er zat van alles in, zelfs echte Franse Champagne. Er werd dan wel eerst geïnformeerd of mijn vader niet thuis was!

En toch, zo vertelden mijn zusters een keer toen hij wèl aanwezig was, hij met geveinsde verontwaardiging de koelies met het nodige gebrul en gestrekte wijsvinger van zijn rechterhand het erf afwees, maar met zijn linkerhand wenkte dat zij door konden lopen

De vuurwerkslingers, soms wel 5 meter lang en met duizenden rotjes van verschil­lende grootte, werd op oudejaarsavond in de vlaggenmast voor in de tuin gehesen en middernacht door Louis of Jan aangestoken. Een hels lawaai zoals wij die in Nederland bij de Chinese Restaurants te horen krijgen.

Er werd nooit contant betaald bij de vaste leveranciers. Een bonnetje waarop de artikelen werden geschreven (vaak in Chinese karakters) werd afgetekend en eens in de maand kwamen ze bij je thuis om af te rekenen. Zelfs de consump­ties in de soos of op het platje aan zee. Ook de zwempartijtjes naar Poeloe Mareau. Te vergelijken met de credit- of chipcard heden ten dage, maar dan slechts met behulp van een vodje papier.

Ons gezin had een uitgebreide kennissen- en vriendenkring, waarvan de meest bekende met, of zonder kinderen:

-Bleiderveen, een Limburger, leraar wiskunde aan de MULO, tevens drinkebroer van mijn vader;

-"Pah" van Gent uit Rotterdam, leraar Tekenen en Aardrijkskunde idem; later in begin jaren 30 nog vaak teruggezien in Rotterdam;

-van Beugen, gouvernementsambtenaar, met o.a. de zoons Harry, Leo en Jacob, in de leeftijden van mijn oudere broers en zusters;

-Gert van Weyk, eigenaar van de Celebes-drukkerij, waar onze Jan een poosje heeft gewerkt;

-Soekarnen, een Javaan, analist/laborant, waar mijn vader goed mee kon op­schieten vanwege zijn kennis in de chemie;

-Jopie Klaarwater en “Baron” Sululatu en Walbeem, vrienden van Louis en schoolgenoten;

-Kansil, iemand van Inlandse adel, leraar aan e.o.a. onderwijsinstelling, waarvan een van de dochters Lucie, vriendin van Aaf, de Oma is van Carmen, ex-vrouw van Matty;

-Bayer, Duitser, reeds eerder genoemd;

-Schram, Oostenrijker, beroep onbekend;

-Sampers, waarvan de dochter Lies eveneens vriendin van Aaf, heel mooi kon zingen;

Dan onze laatste buren:

Groskamp, van een im- en exportbedrijf, waar ik geregeld speelde met de zoontjes Boy en Babe;

-de Rooy, Kapitein bij de Kon. Pakketvaart Mij., de vrouw was een rasechte Japanse, liep haast altijd in kimono rond. Zij kon de "L" niet uitspre­ken en noemde mij "Orry" i.p.v. Olly.

Ik kwam er vaak. Zij kookte wel eens grote boomkreeften die leefden van kokosnoten en mikte ze dan levend in het kokende water;

- Berretty, chef bij de Burgerlijke Openbare Werken, waarvan de kinderen Eddy, Odo, Hanny en Benny, woonden tegenover ons.

Mijn beste vriendje van school, die vaak bij me kwam spelen was:

-Ype Wielinga, ouders kwamen beide uit Friesland.

Verder woonde schuin tegenover ons de heer Steeneboom, vrijgezel en van be­roep modist. Verzorgde de uitgaansjurken voor mijn moeder en Aaf. Ik vond hem toen al een eigenaardige kerel. Veel later begreep ik dat het een "nicht" was.

Tenslotte wil ik noemen een bijzonder persoon die af en toe bij ons thuis op bezoek kwam en meestal ongelegen. Wij baalden wanneer hij er was. "Kraïng" Mendali. Kraïng is een Makassaarse vorstelijke titel. Kwam dan op bezoek na 8 uur 's-avonds na het eten. De man kwam met zijn hele hofhouding in een vijftal delemans (rijtuigjes met paard) die kriskras voor het huis werden geparkeerd. Zijn komst werd wel eerst aangekondigd door een bediende, voor het geval mijn vader niet thuis mocht zijn. Voor de goede verstandhou­ding kon zo'n bezoek doorgaans moeilijk geweigerd worden. Dan kwam hij in vol ornaat, met goud beslagen kris achter op zijn rug, met een potsierlijk hoofddeksel die hij nooit afnam, in de voorgalerij, ging breeduit zitten, met zijn voeten opgetrokken onder zich (kleermakerszit). Naast hem op de grond een tolk, want de vorst sprak uitsluitend Makassaars. De tolk vertaal­de het gesprek in het Maleis en omgekeerd, een moeizame bezigheid. Hij was ook nog stokdoof. Aan zijn andere zijde hurkte een bediende met een koperen spuwbak, want de oude man pruimde sirih en tabak. Af en toe werd de bak onder zijn tandeloze mond gehouden om een rochel sap op te vangen.

Ik heb later begrepen dat deze Kraïng door het Nederlandse Gouvernement was benadeeld. Een familielid van hem bleek een rebel te zijn geweest en liet dit meermalen blijken door politieke acties tegen het gezag. Hoewel de Kraïng partij koos voor het Gouvernement en heeft geholpen de rebellie te bedwingen, werd hem juist het (reeds beperkte) zelfbestuur nog verder beknot. Mijn vader heeft hem toen eens geholpen met het opstellen van een bezwaarschrift en advies. Daar was hij hem ook zeer dankbaar voor. De gesprekken gingen natuurlijk hoofdzakelijk daarover.

De hofhouding van deze oude man bleef niet alleen in de rijtuigjes zitten maar kwamen ook in onze voortuin, gehurkt achter bloempotten en struiken, vrouwen en soms huilende kinderen. In de tuin was het vrij donker. Straat­verlichting op gas was vrij schaars. Wanneer dan een van ons laat thuiskwam was het goed schrikken vanwege de schimmen. Als klein jochie heb ik dat gedoe altijd met verbazing en nieuwsgierigheid gadegeslagen.

Voor mij bestond de periode vanaf mijn 5e t/m 7e jaar uit hoofdzakelijk spe­len in de tuin, op straat of bij de buren. Verkeer was er praktisch nog niet.

Mijn zus Dee, hoewel 5 jaar ouder, bemoeide zich wel eens met me, ten­minste wanneer zij niets anders te doen had. Vertelde over school, we deden spelletjes, zoals kaarten, botermelk en kaas, bikkelen, maakten figuurtjes van vouwblaadjes en dat soort dingen. Ik had een rode driewieler, een oli­fant op wieltjes waarop je kon zitten en een blokkendoos. We hadden ook nog een vliegende Hollander, een karretje waarop je je voortbewoog door middel van roeibewegingen. Ik meende dat het van Aaf was uit voorgaande jaren. Aaf speelde piano en Louis viool en musiceerden wel samen.

Dee kreeg ook pianoles maar verkeerde nog in het stadium van "Jan daar ligt een kip in het water". Had mijn interesse helemaal niet. Er was ook een hond, een vulles­bakje en een kat, zo een met een korte knoedelstaart; kwam in Indië veel voor. De hond, hij heette “Toddy”, heeft mij eens flink in mijn gezicht gebeten. Mijn eigen schuld, ik had hem lange tijd erg gepest toen hij mij aanviel. Ik lag op de grond en had mij behoorlijk te pakken onder een tafel in de salon. Ik kreeg wonden aan mijn neus en aan mijn lip en het bloedde hevig.  Aaf wist het beest van mij weg te schoppen. Mijn vader werd gebeld en die heeft mij als de bliksem met de auto naar het militair hospitaal gebracht waar een en ander gehecht werd. Het had een haar gescheeld of ik had er een hazenlip aan overgehouden. We waren bang dat het beest hondsdol zou zijn. Mijn vader heeft hem nog vijf dagen laten opsluiten om het in de gaten te houden. Hondsdolheid kon toen alleen worden behandeld in het Instituut "Pasteur" te Bandoeng op Java. Dat zou in verband met de toen bestaande transportmiddelen onherroepelijk te laat zijn geweest. Gelukkig loos alarm, maar hebben hem toch maar af laten maken Later kregen wij een andere, een zwarte Chowchow, met een blauwe tong. We noemden hem "Blacky".

Mijn broer Jan, Ongeveer 12 jaar ouder dan ik, was altijd een groot kind gebleven. Altijd "leve de lol". Behalve mooi tekenen kon hij leuke dingen maken. Van hout maakte hij speelgoed, bootjes of vliegtuigjes, net echt. Hij kwam eens met een jachtgeweer thuis met kogels en patronen. Liet mij stiekem zien hoe er mee om te gaan. Dat had mijn vader niet moeten weten. Ging er mee met een stel op jacht en kwam met een hert aanzetten. Het vlees heeft hij onder kennissen verdeeld, dacht ik. Het wapen is niet lang bij ons in huis geweest. Zal mijn vader wel voor gezorgd hebben.

Eens is hij een week of wat de binnenlanden ingegaan, naar een Inlandse nederzetting Malakadji. Kwam terug met allerhande curiosa uit dat gebied, waaronder pijlen en roestige speren. Dan zijn mooie verhalen daarover. Hij had de gave de bekende sprookjes heel spannend te vertellen, ook eigen verzinsels en griezelverhalen, waarnaar ik vol ontzag kon luisteren. Jan was voor mij de geweldige. Maar hij kon je ook verschrikkelijk bang maken. Eens op een avond, mijn ouders waren niet thuis, verkleedde hij zich als een Inlandse zwerver, kroop onder mijn bed en drukte met zijn knieën de matras omhoog onder het slaken van kreunende geluiden. Ik gilde het uit. Aaf heeft mij toen getroost. We hebben dacht ik niets aan mijn ouders verteld, of mis­schien toch wel, maar dan moet hij ongenadig op zijn donder hebben gehad en dat laatste gebeurde wat hem betrof nog wel eens. Hij had zoiets ook al bij Aaf en Dee geflikt.

Copyright © All rights reserved Fam. Korver

De inhoud van deze pagina mag niet gereproduceerd of gekopieerd worden, zonder de schriftelijke toestemming van de familie Korver