Ik heb geprobeerd het Indische verhaal van mijn vader en zijn broer Jaap zo overzichtelijk en beknopt mogelijk op te schrijven. Ik besef dus terdege, dat het verhaal hieronder verre van volledig is.

Hun Indische verhaal begint in 1920 met de uitzending naar Nederlands-Indië van grootvader Lijbert Rozendaal met zijn nog kleine gezinnetje (w.o. mijn vader) en het eindigt begin 1958 met de gedwongen repatriëring van mijn vader en zijn gezin terug naar Nederland.

Het verhaal kan dus ruwweg in drie episodes worden opgesplitst:

    I - DE VOOROORLOGSE PERIODE (1920-1940):

    Opa Lijbert (geboren in Oud-Beijerland in 1894) was al enige jaren werkzaam als onderwijzer op meerdere scholen in de omgeving van Rotterdam toen hij in 1920 ernstig ziek werd. 

    Hij was een gelovig man en deed toen een gelofte aan de Heer: indien hij beter zou worden zou hij zich daarna in Indië in dienst stellen van de Zending om Christelijk Onderwijs te gaan geven aan de lokale bevolking.

    Hij werd inderdaad beter en nam ontslag, wat hem eervol werd verleend.

    In november 1920 vertrekt hij dan ook naar Nederlands-Indië met het ss Tabanan van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd.

    Hij wordt dan vergezeld door zijn vrouw (onze oma Teuntje van Driel, ook geboren in Oud-Beijerland en ook in 1894) plus hun twee kinderen: mijn vader Paul(us), geboren in Rotterdam in 1918 en mijn tante Nan, geboren in Rotterdam in 1920.

    Broer Jaap was het eerste kind dat in Indië werd geboren en wel in 1922 in Meester Cornelis, een voorstad van Batavia (later Jakarta). Later kwamen er nog zeven kinderen bij. Achtereenvolgens woonde het gezin in de voorsteden Meester Cornelis en Weltevrede bij Batavia, in Soekabumi (West-Java) en in Surakarta (Solo, Midden-Java). Opa Lijbert gaf les aan de Mulo’s in die plaatsen en later werd hij hoofd van de school in Solo.

    Het was voor iedereen een gelukkige tijd. Ook mijn vader, Oom Jaap en hun broers en zussen hebben daar een fijne jeugd gehad, vakanties en uitjes in de bergen rondom, het zwembad, tennis etc. en Sinterklaas en Kerst werden uiteraard ook daar gewoon gevierd.

    Het werd niet voor niets door velen Tempo Doeloe genoemd (Die Goede Oude Tijd).

    Opa was ook heel actief binnen de Gereformeerde Kerk in Indië:

    Zij zijn twee keer (in 1927/1928 en in 1933) een aantal maanden met verlof naar Nederland geweest. De eerste keer logeerden ze bij familie in Oud-Beijerland in het oude Herenhuis "Iependaal" onder aan de dijk aan de straatweg naar Rotterdam en de tweede keer verbleven zij in een gehuurd huis in Heemstede. Het gezin was inmiddels namelijk wel wat groot geworden voor een logeerpartij van enkele maanden.

    Dochter Elsbeth van Tante Jeanne schreef mij desgevraagd het volgende over haar moeder’s algemene ervaringen als klein meisje in Nederlands-Indië en beginnende puber:

    Zij heeft altijd met heimwee over haar Indische jeugd verteld. Als de tantes bij elkaar waren keerden zij regelmatig terug naar hun jeugd. Alle Maleisische woorden die zij zich wisten te herinneren passeerden dan de revue, kostelijk! Onze oma is in Nederlands-Indië vrijwel voortdurend zwanger geweest. Dit was voor haar heel zwaar, zij had veel last van migraine maar...gelukkig had zij haar personeel. Opa was hoofd van de school aldaar en dus een gezien persoon. De kinderen vermaakten zich in en om het huis en daarbij gebeurde er natuurlijk wel eens een ongelukje. Eén van de kinderen is bijna verdronken in een kuil (gegraven door één van de ooms) die volgelopen was tijdens een enorme regenbui. De vakanties werden doorgebracht in de bergen vanwege de aangename temperatuur die daar heerste. Ook kwamen zij enkele keren "op verlof" naar Holland en logeerden dan in Oud-Beijerland bij familie. Er waren contacten met andere Nederlandse families en later werden die contacten in Nederland voortgezet. Dit is de wat algemene info die ik je kan geven. Voor de rest zijn het persoonlijke ervaringen met vriendinnetjes, school, zusjes, broertjes en de terugreis naar Holland. Mijn moeder is nooit terug geweest naar Indonesië. Dat is iets wat ik nooit heb begrepen. Als ik aan haar vroeg "Waarom niet?" dan gaf zij als antwoord dat zij genoeg had aan haar herinneringen”.

    In Surakarta werd de basis gelegd voor de latere passie van zowel mijn vader als zijn broer Jaap: stoomtreinen. Als kind speelden zij namelijk veel bij een spoorbaan, onder en op een viaduct. Sindsdien heeft in beiden atijd een belangstelling gesluimerd voor stoomlocomotieven.

    Later in Rotterdam kwam daar bij vader als passie het filmen bij. Hij heeft dan ook tientallen 8-mm films gemaakt over het stoomtreinwezen wereldwijd. Ook verzamelde hij modellen daarvan en heeft hij in de kelder van de latere woning in Rotterdam gigantische modelbanen gebouwd. Broer Jaap heeft o.m. nog een boek geschreven over stoomtreinen in Indonesië. Ook heeft hij vele artikelen aangeleverd voor het Engelse spoorwegblad "Locomotive International". 

    Vader heeft zijn basisopleiding in Indië genoten: Lagere School en MULO-B (einddiploma in 1934). Hij is vervolgens in zijn eentje teruggegaan naar Nederland om het Gymnasium-B te gaan doen (einddiploma in 1938) om daarna in Leiden rechten te kunnen gaan studeren met de Adat (Indonesisch gewoonterecht) en Indonesisch agrarisch recht als specialismen. Hij wist dus toen al, dat hij weer zou terugkeren naar zijn “roots”, zijn geliefde Indië.

    Ook broer Jaap doorliep de lagere school en de MULO in Indië en wel in Solo.

    Opa en Oma voelden -naar later bleek terecht- de dreiging vanuit Japan echter aankomen. Na mijn vader voor zijn studie volgde Oma dan ook later in 1939 met de andere kinderen per ms 'Johan van Oldenbarnevelt'.

    Tot slot Opa begin 1940. Hij wilde namelijk eerst een volledig pensioen opgebouwd hebben. De tropenjaren telden indertijd immers dubbel voor het pensioen.

    Opa kwam één week vóór de Duitse Inval in Nederland aan. Zij vestigden zich in Haarlem aan de Zomerluststraat 14. Opa en Oma zijn daar blijven wonen tot aan respectievelijk zijn overlijden in 1973 en haar latere verhuizing naar een bejaardenhuis en overlijden in 1984.

    II - DE TWEEDE WERELDOORLOG (1940-1945):

    De familie bevond zich in deze periode dus niet in bezet Nederlands-Indië (1942-1945).

    Vader werd in het kader van de Algemene Mobilisatie in 1939 opgeroepen voor militaire dienst. Hij werd als commandant ingedeeld bij een luchtafweergeschut in Bergen aan Zee, waar zij in de meidagen van 1940 nog een op weg naar een doel zijnde Duitse bommenwerper uit de lucht hebben geschoten, welke verderop in zee terecht kwam.

    Aangezien de bezetter in mei 1942 de Leidse Universiteit had gesloten kwam van zijn afstuderen helaas toen niet veel terecht. Ook moest hij samen met zijn broer Jaap in 1944 onderduiken om te ontkomen aan de Duitse Arbeitseinsatz.

    Zij vonden een onderduikplek onder de vloer van de woning in Haarlem en hebben zo in 1944 ontdekking tijdens een zoektocht van de Gestapo weten te ontlopen. De rechter tekening is van mijn moeder, die best wel goed kon tekenen en handwerken, Tijdens de bezettingsjaren heeft zij hiervoor nog een lesbevoegdheid gehaald. In de latere jaren in Rotterdam werd het maken van zgn karakterpoppen haar grote passie.

    Oom Jaap volgde de driejarige HBS In Haarlem, om vervolgens naar de MTS te gaan waar hij in 1944 het diploma Werktuigbouwkunde behaalde.

    Gedurende de oorlogsjaren had het gezin het niet makkelijk om zo vele monden te moeten voeden en te kleden, zodat de daartoe in staat zijnde kinderen ook nog wel eens zijn meegelopen in de hongertochten voor voedsel.

    III - DE NAOORLOGSE PERIODE (1946-1957):

    Na de bevrijding kon vader in 1946 eindelijk afstuderen en is hij bij de Distributiedienst in Den Haag gaan werken. Daar heeft hij mijn moeder Carla Koentze ontmoet.

    Zij zijn op 1 juli 1945 verloofd en in 1946 in Nederland getrouwd.

    In dat jaar zijn ze vervolgens apart naar Indië vertrokken. Eerst ging vader om “kwartier te maken” en een baan te zoeken. Er werd namelijk een beroep op de Nederlanders gedaan als nasleep van de oorlog in Nederlands-Indië om ook dit deel van het Koninkrijk weer op te bouwen.

    Moeder had geen keus, maar vond het allemaal eigenlijk best wel spannend. Zij volgde iets later met het ms Sibajak van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd. Dit was een overtocht met alleen maar vrouwen en kinderen, die de echtgenoten en vaders volgden.

    Vader kreeg een aanstelling als Substituut Officier van Justitie (Auditeur-Militair) bij de Temporaire Krijgsraad in Medan. Hij had als taak om Japanse en Koreaanse militaire oorlogsmisdadigers en leden van de Kempetai (de zeer gevreesde Japanse Geheime Dienst) strafrechtelijk te vervolgen en voor de rechter te brengen.

    Hij heeft verschillende executies van door hem aangeklaagde en door de rechtbank ter dood veroordeelde oorlogsmisdadigers moeten bijwonen. Anderen ontsprongen de dans en werden vrijgesproken of kregen lagere straffen dan geëist, omdat het bewijs niet of onvoldoende rond gekregen kon worden.

    De periode onmiddellijk na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 en de Onafhankelijkheids verklaring door Soekarno en Hatta was door het ontstane machtsvacuüm een zeer chaotische periode. Dit werd de Bersiap genoemd. Een periode met groot gevaar voor de in Indië wonende niet-volbloed Indonesiërs. Velen zijn in die tijd door losgeslagen, met bamboesperen en bijlen gewapende, jongeren vaak op gruwelijke wijze vermoord. Dit geweld duurde tot in 1946.

    Na een korte tijd bij Werkspoor te hebben gewerkt vertrok Oom Jaap in 1947 ook weer naar Indië, later gevolgd door zijn vrouw Chris, waarmee hij in oktober 1947 is getrouwd. Hij werd machinist op de Sisalfabriek Laras op Sumatra en later op de palmoliefabriek Tindjowan. 

    In 1952 keerde hij met zijn vrouw en hun in 1949 geboren zoon Robert terug naar Nederland in verband met de politieke moeilijkheden die zich in toenemende mate aandienden jegens de nog in Indonesië wonende en werkende Nederlanders.

    De terugkeer naar Nederland was echter een kort intermezzo, want in 1953 vertrok hij naar Zuid-Rhodesië, later gevolgd door vrouw en zoon. Zij vestigden zich in Salisbury, het latere Harare.  

    Vader heeft na de soevereiniteitsoverdracht eind 1949 tot eind 1950 nog geprobeerd om als zelfstandig advocaat aan de slag te gaan.  Dat is niet echt gelukt, omdat de Europeanen en in het bijzonder de Nederlanders flink werden geboycot door de Indonesiërs en hij dus geen voet aan de grond kreeg.

    In november 1950 keerde hij gedesillusioneerd met vrouw en kind terug naar Nederland en wel met het ms Johan van Oldenbarnevelt van de Stoomvaart Maatschappij Nederland te Amsterdam.

    In 1952 keert hij weer terug naar zijn geliefde Indonesië, waar hij in Medan op Sumatra een mooie aanstelling had gekregen en wel als 3e en later 2e Secretaris op het hoofdkantoor van de A.V.R.O.S. (Algemene Vereniging van Rubberplanters ter Oost-kust van Sumatra). Bij deze werkgeversvereniging van plantage-maatschappijen in rubber, tabak, palmolie, vezel en thee in Noord-Sumatra, kwam zijn kennis van de Adat en het Indisch agrarisch recht heel goed van pas.

    In 1957 werd vader door de A.V.R.O.S. “uitgezonden” naar Jakarta (v/h Batavia) om daar de vertegenwoordiging richting de overheid op zich te nemen.

    Mijn oudste broer Roel vertelde uit deze periode nog de volgende belevenis: met een paar Hollandse vriendjes had hij ruzie gekregen met een aantal jongens uit de nabijgelegen Kampong, waarbij er flink naar elkaar met stenen werd gegooid. Uiteindelijk moesten zij wel de benen nemen aangezien de overmacht te groot werd.

    Roel vluchtte, met in zijn kielzog een paar van de Indonesische jongens, naar het ouderlijk huis, waar hij van Pa tot zijn verbazing, ontsteltenis en teleurstelling een pak slaag kreeg ten overstaan van de jongens. Wat een vernedering ! Maar het was een wijs besluit van Vader. Het zou anders waarschijnlijk heel anders zijn afgelopen met het gezin, want in die tijd namen de anti-Nederlandse sentimenten met de dag toe. Geweld werd niet geschuwd.

    Zijn broer Jaap is na de oorlog als enige ook naar Nederlands-Indië teruggegaan. Hij ging werken als Hoofd Technische Dienst van een sisal-plantage op Sumatra. Als direct gevolg van de toenemende en vooral politiek gemotiveerde spanningen vertrok hij met gezin al in 1952 naar Rhodesië, later Zimbabwe genoemd. Elders op deze website staat zijn verhaal.

    Dat had hij goed gezien, want in het kader van de Nieuw-Guinea crisis werden op 5 december 1957 (later Zwarte Sinterklaas genoemd) álle Nederlanders door de Indonesische overheid tot ongewenst vreemdeling en staatsgevaarlijk verklaart. Het was de climax van de anti-Nederlandse stemming die al maanden heerste in de voormalige kolonie. En daar gingen ze... richting een voor velen onbekend vaderland. Waaronder ook het gezin Rozendaal.

    Het gezin bestond uiteindelijk uit Vader, Moeder en vier jongens, waaronder ikzelf als derde kind. Het eerste kindje was een meisje, maar zij is helaas vrijwel meteen na de geboorte in 1947 overleden aan een zogenaamd “open ruggetje” wat daar en in die tijd heel gevaarlijk was. Oudste broer Roel (geheel onderaan) werd geboren in 1949, Wouter (boven links) in 1951, tijdens het verlof in Nederland, ikzelf (boven rechts) in 1953 en de jongste Ben (bij moeder op schoot) in 1955.

    Moeder vond het prima, maar vader had er grote moeite mee om met achterlating van alle bezittingen en met slechts herinneringen definitief terug te moeten keren naar Nederland. Hij was immers opgegroeid in dat prachtige land.

    Op 29 januari 1958 is ons gezin met het schip de ms Oranje definitief teruggekeerd naar Nederland. Vader was toen 40 jaar, moeder 35 en de vier kinderen respectievelijk 9, 7, 5 en 3 jaar oud.

    Moeder vertelde eens dat zij er nog wel in was geslaagd om harde guldens het land uit te smokkelen door deze in de schoudervullingen van haar jurken te naaien. Dat was ten strengste verboden en dus eigenlijk heel risicovol. Gelukkig had vaders werkgever ook een spaarpotje in Nederland voor hem opgebouwd zodat zij de eerste tijd door konden komen.

    Wij vonden onderdak in een zogenaamd contractpension in Haarlem aan de Zomerluststraat 20. In deze straat kwam ook het gezin van Opa en Oma al eerder te wonen op nr.14 en wel na de terugkeer uit Indië in 1939/1940. De foto onder Opa en Oma laat zien, dat er in al die jaren gelukkig weinig veranderd is in die straat. Onbelangrijk maar wellicht leuk detail: de bekende TV-serie "Divorce" werd voornamelijk dáár opgenomen.

    Mijn eerste zeer vage herinneringen stammen uit die tijd en die zijn best wel positief, ondanks de moeilijke tijd voor de repatrianten en immigranten, die een volledig nieuw leven moesten zien op te bouwen. Maar daar hebben wij als kind eigenlijk geen enkele weet van gehad. Vrijwel de gehele familie woonde in die tijd al in Haarlem en Heemstede. We hadden daardoor vele neefjes om mee te spelen. Nichtjes, daar speelde je niet mee, want die waren immers stom….;-).

    Het werk van mijn vader volgend verhuisde het gezin eerst naar de Beukelsdijk in Rotterdam en vervolgens naar het nabij gelegen Bolnes en daarna naar Brugge in België. In 1964 weer terug naar Rotterdam vanwege een mooie baan als Hoofd Personeelszaken bij Stad Rotterdam, een verzekeringsmaatschappij. Daar hij is gebleven tot aan zijn arbeids-ongeschiktheid vanwege een auto-ongeluk in Zuid-Afrika tijdens een bezoek aan zijn broer Jaap, die daar bij zijn kinderen is gaan wonen.

    Mijn ouders zijn in Rotterdam blijven wonen tot aan de verhuizing naar een seniorenflat in Almere-Haven, waar mijn aldaar reeds wonende broer Wouter en zijn vrouw Hermieke fantastische mantelzorgers voor hen zijn geweest.

    Vader is daar in 2008 vredig in zijn slaap overleden, Moeder in 2013 na een tweetal jaren met toenemende dementie in een (gesloten) verzorgingstehuis verbleven te hebben.

    TOT SLOT

    Mijn belangrijkste vraag die nog steeds onbeantwoord is gebleven is wat mijn vader bezielde om eerst in 1946 tijdens die vreselijke Bersiap-periode naar Indië terug te gaan om er als jong jurist te gaan werken en een gezin te gaan stichten. Daarna om in 1952 wéér te gaan temidden van de bij een groot deel van Indonesiërs nog steeds bestaande en zelfs toenemende anti-Nederlandse sentimenten en de groeiende politieke spanningen tussen Nederland en Indonesië.

    Waarschijnlijk heeft hij telkens gehoopt en dus gedacht, dat het allemaal niet zo’n vaart zou gaan lopen.

    Een andere vraag die wél door velen werd beantwoord is waarom men na de gedwongen repatriëring nooit meer het land Indonesië wilde bezoeken: men wilde het Indië-gevoel van Tempo Doeloe vasthouden.

    Vanaf 2007 ben ik wél een drietal keren teruggegaan naar o.m. Medan, waar wij toen woonden en ik geboren ben. Daar heb ik bij ons toenmalige huis* bij toeval een heel oud vrouwtje ontmoet, die bij hoog en laag beweerde dat zij als jong meisje tot haar genoegen nog als Baboe bij de familie Rozendaal had gewerkt. (*het linkse huis op de foto's rechtsonder)

    Hoewel ik in de tijd van de repatriëring een jochie van slechts vier jaar was en dus zonder duidelijke herinneringen, kreeg ik bij die bezoeken toch af en toe en hier en daar een soort van Indië-gevoel over mij, de hitte, de geurtjes, de mensen, eigenlijk overal waar Indonesië nog niet in de vaart der volkeren was opgestoten en de "vooruitgang" nog niet had toegeslagen. Steden als Medan zijn helaas groot, druk en vies geworden.

    Het in Art Deco opgetrokken A.V.R.O.S. hoofdkantoor in Medan staat er overigens nog steeds en is recentelijk prachtig gerenoveerd, zoals overigens steeds meer gebouwen in Indonesië uit de Nederlands-Indische periode.

    Vooral de huidige generatie interesseert zich steeds meer voor dit “Gedeelde Erfgoed”. Dat is voor hen absoluut geen beladen onderwerp.  

    Uiteraard ook heerlijk gegeten in Restaurant/Lunchroom Tip-Top, wat indertijd ook al één van dé plekken was om elkaar in Medan te ontmoeten. Alsof de tijd heeft stilgestaan…

    Graag had ik meer vragen willen stellen aan mijn ouders en grootouders over de Indische tijd van de familie…maar daar is het helaas nooit van gekomen…zowel grootvader als vader waren binnen het gezin introverte mannen, die zelden of nooit iets uit zichzelf vertelden over de tijd in Nederlands-Indië en later in Indonesië...en ik had toen nog nauwelijks of geen interesse in die geschiedenis en was ook te druk was met gezin en carrière….

    Ik heb daarmee dus te lang gewacht...zo jammer !

    Guus Rozendaal , september 2020

    Opa Lijbert en Oma Teuntje met mijn vader en zijn zusje Nannie vlak vóór vertrek naar Indië

    Opa Lijbert (geheel rechts achteraan) met één van zijn klassen in de omgeving van Rotterdam

    Het gezin Rozendaal in de tuin van hun huis in Meester Cornelis bij Batavia

    De Kerkeraad van de Gereformeerde Kerk te Solo (Opa geheel achter links)

    Ontspanning in die tijd:

    De basis voor de latere stoomtreinen hobby van de beide broers:

    Vader en Moeder bij de Distributiedienst  (ahterste rij, staand ,3e en 4 van rechts) 

    Vader  aan het werk voor de A.V.R.O.S.

    1949: Vader en Moeder (rechts op de foto) met hun eerstgeborene Roel op moeder's schoot tijdens bezoek bij Oom Jaap en Tante Chris op de plantage Laras (links op de foto, ook met hun eerstegeborene Robert) 

    Het  A.V.R.O.S. Gebouw in Centrum Medan toen en nu...

    Het Postkantoor (Kantor Pos) te Medan toen en nu...

    Waar wij woonden in Medan...

    Restaurant/Lunchroom Tip-Top in Medan toen en nu...

    het ss Tabanan van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd

    Sinterklaas en Kerst in Indië:

    Ergens in deze menigte zwaait Opa zijn gezin uit bij het vertrek per schip naar Nederland

    Opa van 1939 tot begin 1940 tijdelijk vrijgezel ,

    (rechts  een collega):

    Links een zitting van de Krijgsraad en rechts het gevolg daarvan 

    Een typische kampong (dorp) met kali (rivier)

    Toenemende anti-Nederlandse sentimenten

    De Zomerluststraat in Haarlem nu

    Guus Rozendaal vertelt over zijn Vader en zijn Oom in Nederlands-Indië en Indonesië:

    Copyright © All rights reserved de Indische Verhalentafel